Poseren voor de camera: vroeger viel er niets te lachen

We poseren voor de camera als ware het een tweede natuur. We lachen, trekken een gekke bek. Vroeger was het maken van een foto echter een serieuze aangelegenheid. Het resultaat was een waardevol bezit dat je niet wilde verpesten met een duckface. Een verhaaltje over poseren, vroeger en nu. 

Lange sluitertijden en een nekklem

In de begindagen schurkte fotografie nog dicht tegen de schilderkunst aan. De spontaniteit in foto’s was ver te zoeken; net zoals bij een schilderij moest je lang stil zitten om tot een succesvol resultaat te komen. Je diende 15 minuten roerloos voor je uit staren voor een geslaagde daguerrotype. De kleinste beweging kon het beeld verpesten. Om die reden werd dan ook vaak gebruik gemaakt van een nekklem die je hoofd netjes op z’n plek hield. Hieronder zie je zo’n gevaarte:

 

Photographer-studio-1893

daguerrotype studio, 1893

 

Op bijna alle foto’s uit eind 19e en begin 20e eeuw zie je personen ofwel zitten, ofwel ergens tegenaan leunen. Dat was noodzakelijk om tot een onbeweeglijk resultaat te komen, iets dat op onderstaande foto met twee kleine kinderen niet bepaald is gelukt:

 

Daguerrotype bewogen

 

Over waarom je vroeger niet lachte voor de camera

De eerste geposeerde foto’s werden gebruikt als memento mori. Een afbeelding van je familie of je geliefde was een schaars bezit in die tijd. En voor iets dat veel geld kost, ga je serieus te werk. Je  trok hun beste goed aan, en keek studieus de camera aan.

De mond ging daarbij nooit open voor een lach; dat zou teveel spierkracht kosten wat je minutenlang zou moeten volhouden. Bovendien hadden de meeste volwassenen een gebit dat weinig uitnodigend was. Tandartsen hadden destijds nog weinig corrigerend vermogen voor het gebit; veel verder dan het trekken van pijnlijke tanden en kiezen kwamen ze nog niet. Gapende gaten waren het gevolg.

In 1930 werd Martín Chambi ingehuurd om een bruiloft te fotograferen. Voor onderstaand bruidspaar koos hij een donkere ambiance. Het doet eerder denken aan een begrafenis dan aan een bruiloft. Niemand op de foto lacht. Enkel de bruidsjurk verraad dat het hier om iets vermeends vrolijks gaat.

 

Martín Chambi, Gadea Wedding, 1930.

 

De revolutie in poseren

Begin 20e werd fotografie ineens betaalbaar én verdween de lange sluitertijd. Kodak bracht de Kodak Brownie op de markt, een camera die je voor 1 dollar kon kopen. Daarnaast vormde fotografie een steeds belangrijker onderdeel in magazines zoals Life. Men zag ineens foto’s waarop mensen niet poseerden. De korte sluitertijd, de laagdrempeligheid en de toevoer van documentairefoto’s in bladen zorgden voor een kentering: mensen kregen een foto-bewustzijn.

 

Kodak advertentie

Ralph Bartholomew Jr., American, 1907-€“1985, Eastman Kodak Advertisement

 

Duckfaces en gekke bekken

Hoe je behoort te kijken op de foto is aangeleerd gedrag. Ons ridicuul vrolijke, vaak bijna clowneske gedrag op foto’s is een recent cultureel fenomeen, ingegeven door de dalende waarde van de foto zelf. Want iedereen maakt inmiddels overal foto’s van. We zijn nu zó zelfbewust van ons foto-equivalent dat we er de draak mee steken middels een duckface of een gekke bek.
Omdat het kan, maar ook om onszelf te verbergen. Want als je een gekke bek trekt is dat duidelijk voor iedereen. Pijnlijker is het als je denkt normaal te kijken, maar de foto laat nét een raar moment zien waarin je vreemd met je neus trekt.

Serieus poseren zoals vroeger doen we nog wel, eens in de 5 jaar. Echter met een volstrekt ander doel: de paspoortfoto. Daarop mógen we niet lachen, en dat voelt dan ineens heel onwennig. Normaal kijken op een foto hebben we massaal afgeleerd.